Casus

Hajziani (werknemer) heeft een door Van Woerden (werkgever) opgestelde verklaring ondertekend die de strekking had om aan de arbeidsovereenkomst een einde te maken. Hajziani (van buitenlandse komaf) was de Nederlandse taal niet voldoende machtig en acht zich aan die verklaring niet gebonden, daar hij haar niet in deze betekenis heeft begrepen. In de bovenstaande procedure moest worden beslist of de werknemer door de ondertekening gebonden was en zo neen, hoe het dan staat met het bij de wederpartij – de werkgever – opgewekte vertrouwen dat de werknemer met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst akkoord ging. In het algemeen mag men van de ondertekenaar verwachten dat hij zich van de inhoud van de door hem ondertekende verklaring op de hoogte heeft gesteld. Heeft hij dat niet gedaan, dan komt dat voor zijn risico.

Essentie

De Hoge Raad stelde echter de werknemer in het gelijk, overwegende dat de werkgever in de gegeven omstandigheden niet zonder meer op de ondertekening had mogen afgaan, doch zich er ‘met redelijke zorgvuldigheid’ van had moeten vergewissen ‘of de werknemer heeft begrepen dat zijn instemming met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt gevraagd’. De werkgever had bijvoorbeeld een tolk in kunnen schakelen.