Casus

In dit arrest dat betrekking had op een overspannen buschauffeur zegt de werknemer tijdens een woordenwisseling tegen zijn werkgever “ik zal morgen niet meer komen”. De werknemer vat deze uitlating op als een ontslagneming.

De werknemer komt echter na enige tijdje terug op zijn beslissing.

Essentie

De werkgever mag de werknemer slechts dan aan diens, met zijn werkelijke wil niet overeenstemmende, wilsverklaring houden als er aan de kant van de werkgever sprake is van een ongunstiger toestand.

De aanwezigheid van een ongunstiger toestand wordt aangemerkt als voorwaarde voor de geldigheid van de rechtshandeling.

Alleen bij overeenkomsten onder bezwarende titel is het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij voldoende voor de bescherming ex art. 3:35 BW. Bij een discrepantie tussen wil en verklaring bij rechtshandelingen om niet stelt de HR een aanvullend nadeelvereiste: “Dat gelet op het nadeel dat, naar de firma kon begrijpen, voor Hensels (de werknemer) uit het ontslag kon voortvloeien de firma hem onder deze omstandigheden alleen dan aan zijn, met zijn werkelijke wil niet overeenstemmende, wilsverklaring mag houden, wanneer zij in gerechtvaardigd vertrouwen op die verklaring en dus op de daardoor bij haar gewekte schijn van ontslagneming iets heeft gedaan waardoor zij bij ongedaanmaking van het ontslag in een ongunstiger toestand zou zijn gekomen dan waarin zij zonder die ontslagneming zou hebben verkeerd”.