Casus

In dit arrest ging het om een vordering tot vergoeding van letselschade (van Drenth) die het gevolg was van een verkeersfout van een automobilist die bij L & L tegen aansprakelijkheid was verzekerd. In cassatie ging het slechts om een deel van de gevorderde vergoeding, namelijk de kosten die Drenth had gemaakt ter zake van rechtsbijstand vóór het geding tot een totaalbedrag van f 6.519,50. De rechtbank had geoordeeld dat een deel van deze kosten `gerekend moeten worden tot de normale kosten, die met de voorbereiding van een geding zijn gemoeid�, en had voor het overige f 5.000 als schade aangemerkt. L & L had daartegen in appel aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte een bedrag voor kosten ter zake van rechtsbijstand over de periode voorafgaande de procedure had toegekend, maar die grief werd door het hof verworpen.

Essentie

De Hoge Raad volgt het hof:

`Terecht is het hof ervan uitgegaan dat, kort gezegd, de kosten van buitengerechtelijke rechtshulp, ook als onderhandelingen niet tot overeenstemming leiden en een rechtsgeding volgt, kunnen behoren tot de door de voor een verkeersongeval aansprakelijke te vergoeden schade.”

Dat licht de Hoge Raad als volgt toe:

`Wie ten gevolge van eens anders onrechtmatige daad schade lijdt, zal bij het vaststellen en begroten daarvan, alsmede bij zijn pogen in der minne vergoeding te krijgen niet zelden behoefte hebben zich, gezien de moeilijke feitelijke en juridische vragen die zich daarbij kunnen voordoen, tot een of meer deskundigen te doen bijstaan, vooral als ook aan de zijde van de aansprakelijke deskundigen optreden. Voor zover de benadeelde in de gegeven omstandigheden redelijk handelde door zich van deskundige bijstand te voorzien, behoort de aansprakelijke de daaraan verbonden kosten, voor zover deze redelijk zijn, te dragen, want het is zijn onrechtmatige daad die tot het maken daarvan heeft geleid.”

Het gaat daarbij niet alleen om kosten ter zake van medische deskundigheid, maar ook om kosten van juridische deskundigen, zij het dat daarvoor een bijzondere beperking geldt:

“Een en ander geldt in beginsel óók voor de kosten van een rechtsgeleerde raadsman. Komt het evenwel tot een geding, dan gelden voor de aan het voeren daarvan verbonden kosten bij uitsluiting de regels van de art. 56 en 57 Rv.”

De Hoge Raad aanvaardt dan ook reeds voor het oude recht de volgende regel:

“Een en ander leidt ertoe reeds voor huidig recht te aanvaarden dat redelijke kosten van rechtsbijstand ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte mede voor vergoeding in aanmerking komen, behoudens voor zover, indien tussen partijen een rechtsgeding volgt, deze kosten betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de in de art. 56 en 57 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak.”

De Hoge Raad loopt daarmee uitdrukkelijk vooruit op de inmiddels in artikel 6:96 lid 2 onder b en c BW neergelegde bepalingen.