Casus
Uitslag heeft een gestolen caravan gekocht van Wolterink. Wolterink had deze caravan daarvóór gekocht van Koster. Koster exploiteerde een onderneming die handel dreef in tweedehands caravans. Zij deed dit op een bedrijfsterrein, alwaar zij een caravan gebruikte als kantoor. Deze caravan was niet duurzaam met de grond verenigd. In 1994 werd bekend dat de door Uitslag van Wolterink gekochte caravan op 1 mei 1992 was gestolen van de toenmalige eigenaar Buitenhuis. Diens schadeverzekeraar, die is gesubrogeerd in de rechten van Buitenhuis, heeft bij Uitslag de caravan opgeëist, aan welke vordering Uitslag heeft voldaan.
Uitslag ontbindt de overeenkomst met Wolterink en eist schadevergoeding, want volgens hem zou Wolterink hem niet de eigendom van de caravan hebben verschaft. Uitslag stelt dat Wolterink zich niet kan beroepen op de bescherming van art. 3:86 BW lid 3 sub a, omdat de door Koster als kantoor benutte caravan niet duurzaam met de grond verenigd was, zodat er van een “Bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak” geen sprake was.
Wolterink heeft ter afwering van de vordering aangevoerd dat de door Koster als bedrijfsruimte benutte caravan op één lijn gesteld moet worden met de in art. 3:86 lid 1 sub a BW bedoelde bedrijfsruimte. Hierdoor zou Wolterink en daarna Uitslag dus wel eigendom hebben verkregen en zou de vordering van Uitslag, gebaseerd op ontbinding van de koopovereenkomst wegens het niet verschaffen van eigendom, derhalve moeten stranden.
Essentie
De HR oordeelt dat voor Wolterink geen reden bestond om er niet op te mogen vertrouwen dat het hier ging om normale handel, waarbij geen gestolen zaken behoefde te worden verwacht, er is dus ook geen reden om de transactie tussen Koster en Wolterink van de bescherming van art. 3:86 BW lid 3 uit te sluiten. De caravan hoefde derhalve niet duurzaam met de grond te zijn verbonden, omdat het een voor deze handel een normale bedrijfsruimte betrof.