Casus

Drying, Soundy en Effectenkantoor zijn deelgenoten in het door Kas-Associatie aangehouden verzameldepot van effecten RCMA (voluit: NV Rubber Cultuur Maatschappij Amsterdam). Directeur van Effectenkantoor was P. van Loosbroek, aan wie door Drying en door Soundy een algemene en onbeperkte volmacht was verleend om hen tegenover Kas-Associatie te vertegenwoordigen. Effectenkantoor was een zogenaamde NEKI-commissionair, hetgeen wil zeggen (neki = niet-effectenkredietinstelling) dat zij geen vergunning bezat om als effectenkredietinstelling in de zin van de Wet Toezicht Kredietwezen op te treden. Artikel 5 van het Ledenreglement van de Vereniging voor de effectenhandel, van welke vereniging Effectenkantoor lid was, verbiedt NEKI-commissionairs fondsen en/of gelden ten behoeve van cliënten aan te houden. In verband daarmee zijn op 28 juni 1985 tussen Effectenkantoor als commissionair, Drying resp. Soundy als cliënten van Effectenkantoor en eiseres tot cassatie in beide zaken, Kas-Associatie, tripartite overeenkomsten gesloten op grond waarvan het geld- en effectenverkeer tussen Effectenkantoor enerzijds en Drying resp. Soundy anderzijds door Kas-Associatie werd uitgevoerd en geadministreerd. Kas-Associatie is een Interprofessioneel Instituut voor de Effectenhandel als bedoeld in art. 5 van voornoemd Ledenreglement.

Effectenkantoor heeft in opdracht en voor rekening van Drying 308 000 aandelen RCMA gekocht. De betreffende aankoopnota’s (het betrof omstreeks vijftig aankooptransacties) zijn telkens door Effectenkantoor conform de tripartite overeenkomst aan Drying en aan Kas-Associatie toegezonden. Deze aandelen werden door Kas-Associatie bijgeschreven op de ten name van Effectenkantoor door haar (Kas-Associatie) geadministreerde effectenrekening, waardoor zij meetelden bij de berekening van het aandeel van Effectenkantoor in het door Kas-Associatie aangehouden verzameldepot van effecten RCMA. De koopprijs is door althans namens Drying aan Effectenkantoor voldaan, echter buiten de rekening bij de Kas-Associatie om.

Effectenkantoor heeft alle op zijn naam staande effecten (zijn gehele aandeel in het verzameldepot) verpand aan Kas-Associatie.

Drying en Soundy hebben Kas-Associatie gedagvaard en (na wijziging van eis) gevorderd verklaringen voor recht dat alle aandelen RCMA behorende tot het verzameldepot van Kas-Associatie, welke aandelen door Kas-Associatie zijn geboekt ten name van Effectenkantoor, niet ten behoeve van Kas-Associatie zijn bezwaard met pandrechten ter verzekering van vorderingen van Kas-Associatie op Effectenkantoor. Voorts vorderden Drying en Soundy verklaringen voor recht dat de aanzegging namens Kas-Associatie om te zullen overgaan tot onderhandse verkoop van (een gedeelte van) de aandelen RCMA, tenzij Drying en/of Soundy de schuld van Effectenkantoor zouden voldoen, onrechtmatig was. Ten slotte vorderden Drying en Soundy schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet wegens wanprestatie en/of onrechtmatige daad van Kas-Associatie.

Drying voerde aan dat geen pandrecht kon rusten op de 308 000 aandelen RCMA die door Effectenkantoor in opdracht en voor rekening van haar, Drying, waren gekocht en door haar integraal waren betaald, nu Effectenkantoor niet bevoegd was deze aandelen aan Kas-Associatie te verpanden en Drying daar ook geen toestemming voor had gegeven. Ook kon de beschikkingsonbevoegdheid van Effectenkantoor ten aanzien van de aandelen volgens Drying niet zijn geheeld, omdat Kas-Associatie bij de verkrijging van het pandrecht niet te goeder trouw was. Kas-Associatie wist, althans behoorde te weten, dat Effectenkantoor de 308 000 aandelen hield voor Drying, aldus Drying.

Ook ten aanzien van de op de aandelen RCMA van Drying en Soundy gedeclareerde stockdividenden, gold volgens Drying en Soundy dat Effectenkantoor daarvan niet de eigendom heeft verkregen, nu de overboekingen van deze stockdividenden naar de effectenrekening van Effectenkantoor slechts tot doel hadden Effectenkantoor in staat te stellen de stockdividenden om te wisselen in aandelen RCMA en zo de commissie daarover te ontvangen, hetgeen Kas-Associatie wist, althans behoorde te weten.

Rechtsvraag

Is de verpanding van de effecten door Effectenkantoor aan Kas-Associatie geldig?

Is Effectenkantoor of is Drying rechthebbende geworden van de effecten, effecten dus die in opdracht van Drying door Effectenkantoor van derden ter beurse zijn gekocht en op de rekening van Effectenkantoor zijn bijgeschreven?

Is Effectenkantoor of is Drying rechthebbende geworden van de uit de omwisseling van de stockdividenden voortgekomen aandelen RCMA?

Wordt derhalve de opdrachtgever rechtstreeks rechthebbende of bestaat er (slechts) een doorleveringsplicht voor de tussenpersoon?

Essentie

Rechtbank en hof hebben geoordeeld dat Effectenkantoor met betrekking tot die effecten beschikkingsonbevoegd was, zodat de vraag of Kas-Associatie een pandrecht heeft verkregen afhankelijk was van haar goede trouw. De rechtbank heeft die goede trouw aangenomen, maar het hof heeft Drying en Soundy terzake een bewijsopdracht verleend. Het door Kas-Associatie ingestelde cassatieberoep heeft betrekking op de vraag – niet van de goede trouw maar – van de beschikkingsbevoegdheid.

De Hoge Raad:

Voorts past de door het Hof aanvaarde toepassing van de “directe leer” op een geval van de aard als hier aan de orde is, niet in het wettelijk stelsel van verkrijging van goederen. De thans op art. 3:110 BW te gronden en ook in het vóór 1 januari 1992 geldende recht te aanvaarden regel die in de directe leer besloten ligt, kan slechts worden toegepast op goederen waarvan de levering plaatsvindt door – zoals art. 3:90 het uitdrukt en voorts ook van belang is voor de toepassing van art. 3:93 – de verkrijger het bezit daarvan te verschaffen. Art. 3:110 betreft immers slechts de mogelijkheid iemand rechtstreeks bezitter te maken door middel van een ander, die dan voor hem gaat houden. Deze regel kan niet dienen – ook niet bij analogie – als grondslag voor een directe levering van een recht op naam, zoals een aandeel in een verzameldepot als bedoeld in de WGE, waarbij bezitsverschaffing geen rol speelt. Uit het voren overwogene volgt dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven voor zover het vorenbedoelde 308 000 aandelen RCMA betreft.

De Hoge Raad kan zelf recht doen.

Nu het ten processe door Drying aangevoerde niet kan leiden tot de slotsom dat Effectenkantoor onbevoegd was tot het aan Kas-Associatie verlenen van pandrecht ten aanzien van het op die aandelen RCMA betrekking hebbende aandeel in het door Kas-Associatie gehouden verzameldepot, speelt de vraag van de goede trouw van Kas-Associatie te dien aanzien geen rol meer en moeten de vorderingen van Drying, voor zover betrekking hebbende op die 308 000 aandelen RCMA, worden afgewezen.

Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 maart 1993 voor zover dit betrekking heeft op de in rechtsoverweging 3.9 onder e en rechtsoverweging 6.6 van dat arrest bedoelde 308 000 aandelen RCMA respectievelijk het desbetreffende aandeel in het door Kas-Associatie gehouden verzameldepot; wijst de vorderingen van Drying af voor zover deze betrekking hebben op die aandelen respectievelijk dat aandeel;”

Samengevat:

Wanneer door een NEKI (een commissionair die niet in het bezit is van een vergunning om als effectenkredietinstelling in de zin van de Wet toezicht kredietwezen op te treden) in opdracht en voor rekening van een cliënt ter beurze effecten zijn aangekocht en deze effecten vervolgens op naam van de neki zijn bijgeschreven in de administratie van de aangesloten instelling, dan is de neki rechthebbende geworden op het desbetreffende aandeel in het door de aangesloten instelling gehouden verzameldepot. De cliënt kan vervolgens slechts rechthebbende op dat aandeel worden doordat de neki het aan hem doorlevert overeenkomstig het in art. 17 WGE bepaalde.