Casus

Uit een benzinetank op het bij Huizingh in gebruik zijnde perceel stroomt een hoeveelheid benzine naar het naastgelegen aan De Vries toebehorende perceel. De Gemeente, gewaarschuwd door De Vries, saneert de bodem. Voor de daaraan verbonden kosten zoekt de Gemeente verhaal op Huizingh. De vordering wordt onder meer gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking (artikel 75, lid 3 Wet bodembescherming).

Essentie

Omtrent deze vordering uit ongerechtvaardigde verrijking oordeelt de Hoge Raad het volgende. Voor deze schadevordering geldt niet dat deze door de overheid (de Staat, de Provincie of de Gemeente) pas kan worden uitgeoefend, indien de tot schadevergoeding gehouden persoon voor de schade aansprakelijk is gesteld door degene bij wie de verontreiniging is opgetreden. Een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking ontstaat immers reeds zodra aan alle daarvoor in de wet gestelde vereisten is voldaan. Hoewel dat niet in artikel 75, lid 3 Wet bodembescherming staat, dient aan de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking, die stoelt op artikel 75, lid 3 Wet bodembescherming, wel de eis te worden gesteld dat deze betrekking heeft op ernstige bodemverontreiniging in de zin van lid 1 van genoemde wet. In dat lid wordt namelijk die eis gesteld voor een schadevordering van de overheid op grond van onrechtmatige daad. Er bestaat volgens de Hoge Raad onvoldoende reden om in dit opzicht een verschil te maken tussen beide grondslagen voor de schadevordering.