Casus

Op 22 september 1993 is brand ontstaan in de manege van het Ruitersportcentrum Terwinselen. Bij een verhoor door politieambtenaren op 1 oktober 1993 heeft eiser, die toen 12 jaar oud was en verstandelijk gehandicapt, verklaard de brand te hebben gesticht. In een op 23 januari 1995 gehouden voorlopig getuigenverhoor heeft eiser verklaard dat hij niets met de brand te maken heeft gehad en dat zijn aanvankelijke verklaring onder dwang was tot stand gekomen.

Ruitersportcentrum vordert vergoeding van de schade die zij, naar zij stelt, ten gevolge van de brand hebben geleden. Zowel de Rechtbank als het Hof hebben mede op grond van eisers verklaring bij de politie bewezen geacht dat hij de brand heeft gesticht. De onderdelen 1-4 en 6 van het middel zijn gericht tegen het desbetreffende oordeel van het Hof.

Rechtsvraag

In dit geding gaat het om schade ten gevolge van een brandstichting waarvan een minderjarige wordt verdacht. Door de (inmiddels niet meer) minderjarige wordt cassatie ingesteld tegen de beslissing van het Hof. Een van de grieven richt zich tegen de waardering van het feitenmateriaal (in casu een door een minderjarige, verstandelijk gehandicapte afgelegde verklaring) door het Hof. Mede aan de orde is de vrijheid van de rechter om wel of niet deskundigen te benoemen.

Essentie

De Hoge Raad:

3.3.1 Bij de beoordeling van deze onderdelen moet worden vooropgesteld dat de waardering van de bewijsmiddelen is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en dat zijn daarop gebaseerde oordelen slechts in beperkte mate vatbaar zijn voor toetsing in cassatie. In dit geval heeft het Hof het bestreden oordeel uitvoerig en toereikend gemotiveerd en daarbij uitdrukkelijk rekening gehouden met de hiervoor in 3.1 vermelde omstandigheden. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.

3.3.2 Voorzover de onderdelen 1, 2 en 4 al feitelijke grondslag hebben, stuiten zij af op hetgeen in 3.3.1 is overwogen, nu zij alle ten onrechte uitgaan van de opvatting dat het oordeel van het Hof, omdat dat mede berust op de verklaring van [eiser] ten overstaan van de politie, in verband met bedoelde omstandigheden aan bijzondere motiveringseisen zou moeten voldoen.

3.3.3 Onderdeel 3 betreft het verzoek van de ouders van [eiser] een deskundigenonderzoek te bevelen ter beoordeling van de waarde van diens verklaringen. De subonderdelen 3.1 en 3.2, die betogen dat het Hof aan dit verzoek had moeten voldoen, althans nader had moeten motiveren waarom het niet op dit verzoek inging, miskennen dat het aan het beleid van de feitenrechter is overgelaten of hij wil overgaan tot het benoemen van een deskundige en dat het hem dus vrij staat een verzoek tot het bevelen van een deskundigenbericht af te wijzen. Volgens subonderdeel 3.3 hield het onderhavige verzoek een – ter zake dienend en voldoende gespecificeerd – bewijsaanbod in, maar het is niet onbegrijpelijk dat het Hof het niet als zodanig heeft opgevat. Onderdeel 3 faalt derhalve in zijn geheel.