Essentie

3.1 Het verweer van het Haags Juristen College komt neer op een beroep op nietigheid van de dagvaarding. Dat beroep slaagt.

3.2 Uit de daagvaarding wordt absoluut niet duidelijk wat er mis was met het advies van het Haags Juristen College. Wat het advies eigenlijk inhield staat zelfs niet in de dagvaarding. Relevante stukken zijn niet overgelegd.

3.3 Art. 111 lid 2 onder d Rv schrijft voor dat de dagvaarding de gronden van eis moet vermelden. Dat ziet zowel op de feitelijke als op de juridische onderbouwing. Volgens art. 120 lid 1 Rv moet het voorschrift op straffe van nietigheid worden nageleefd.

3.4 Naar het oordeel van de rechtbank is het Haags Juristen College door dit gebrek in de dagvaarding ook onredelijk in haar belangen geschaad (art. 122 Rv). Verder procederen zou er immers op neer komen dat Advizi pas bij de comparitie na antwoord, die in een zaak als deze bij een behoorlijk dagvaarding zeker zou zijn gelast, duidelijk zal kunnen maken waarop haar vordering feitelijk gebaseerd is. Dan wordt echter afbreuk gedaan aan de mogelijkheid van het Haags Juristen College om zich daartegen onmiddellijk ter zitting te verdedigen. Bovendien kan ook van de rechtbank niet verlangd worden dat zij eigenlijk onvoorbereid compareert.

3.6 De dagvaarding zal daarom nietig verklaard worden met veroordeling van Adviziz in de kosten van het Haags Juristen College.