Essentie

De HR bepaalde in dit arrest dat de rechter in een civiele procedure als uitgangspunt dient te nemen dat hij slechts mag beslissen aan de hand van de stukken waarvan en waarover partijen voldoende gelegenheid is gegeven tot kennisneming uitlating. Deze fundamentele regel van hoor en wederhoor heeft volgens de HR uiteraard ook betrekking op het kunnen kennis nemen van en adequaat kunnen reageren op bescheiden die kort voor of bij gelegenheid van de zitting waarop zij aan de orde komen, worden overlegd. Zolang het gaat om stukken waarvan de aard en de omvang klaarblijkelijk geen beletsel vormen om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te regeren, mag de rechter, zeker als tegen de overlegging van de bescheiden geen bezwaar is gemaakt, zonder meer aannemen dat aan het uitgangspunt is voldaan. Als het echter gaat om bescheiden waarvan de aard en omvang, mede gelet op het tijdstip waarop zij zijn overlegd, het vermoeden wettigen dat tot de betrokken terechtzitting de tijd en de gelegenheid voor een behoorlijke kennisneming ervan en deugdelijke voorbereiding van verweer ontbreken, dient de rechter, ook ambtshalve, erop te letten dat aan het uitgangspunt is voldaan en een daarmee in overeenstemming zijnde beslissing wordt gegeven waarvan, met het oog op de controle door de hogere rechter van de naleving van dit fundamentele beginsel uit het vonnis, arrest of proces-verbaal van de zitting dient te blijken. In het bijzonder zal moeten worden vermeld hetzij dat de rechter een bepaalde maatregel ter dezer zake heeft genomen op grond waarvan kan worden aangenomen dat voormelde kennisgeving en voorbereiding alsnog hebben kunnen plaatsvinden, hetzij dat de wederpartij ermee heeft ingestemd dat de rechter zonder zodanige maatregel met het stuk rekening zou houden.