Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat haar datingsite een bron van inkomen vormt. Mevrouw B is full-time in loondienst en is in 2007 gestart met het opzetten van een datingsite, welke medio 2008 online is gegaan. Zij beschikte over diverse domeinnamen. In haar IB-aangifte 2007 gaf zij een verlies aan van € 9.883,00. De inspecteur accepteerde dit verlies niet. Hij stelt dat geen sprake is van een bron van inkomen.
In geschil is of de activiteiten met betrekking tot de datingsite voor B een bron van inkomen vormen.
Net als de rechtbank oordeelt het hof dat geen sprake is van een bron van inkomen.
Het moment waarop getoetst moet worden of met activiteiten redelijkerwijs voordeel kan worden behaald, ligt op het moment dat de activiteiten aanvangen. De bewijslast rust op B. Weliswaar is een internet datingsite op zichzelf beschouwd een activiteit waarmee in het economisch verkeer voordeel kan worden behaald, maar dat is niet voldoende. B moet aannemelijk maken dat haar datingsite naar redelijke verwachting tot gewin zou kunnen leiden. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan in 2007 een redelijke voordeelverwachting aanwezig zou zijn te achten. Dat zonder de economische crisis (wel) positieve resultaten uit de datingsite zouden zijn behaald is evenmin aannemelijk gemaakt.
Inhoud uitspraak Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch:
Belanghebbende is in 2007 gestart met het opzetten van een datingsite, welke medio 2008 online is gegaan.
Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een bron van inkomen. Het moment waarop getoetst moet worden of met activiteiten redelijkerwijs voordeel kan worden behaald, ligt op het moment dat de activiteiten aanvangen. Weliswaar is een internet datingsite op zichzelf beschouwd een activiteit waarmee in het economisch verkeer voordeel kan worden behaald, maar belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar datingsite naar redelijke verwachting tot gewin zou kunnen leiden.
Uitspraak
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 maart 2014, nummer AWB 13/115, in het geding tussen belanghebbende en Belastingdienst kantoor/Breda
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.591, alsmede is bij gelijktijdig gegeven beschikkingen een verzuimboete van € 22 en een bedrag aan heffingsrente van € 532 vastgesteld.
Deze aanslag en deze beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Vóór aanvang van de zitting heeft belanghebbende het in 4.1 nader te noemen stuk ingediend, welk stuk met toestemming van de Inspecteur aangemerkt wordt als pleitnota en geacht wordt ter zitting te zijn voorgedragen. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 23 juli 2015 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heren [A] en [B] . Belanghebbende is, hoewel regelmatig opgeroepen, niet verschenen.
1.6. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
2.1. Belanghebbende is fulltime in loondienst werkzaam bij [C] . Daarnaast is zij in 2005 onder de naam “ [D] ” gestart met activiteiten op het gebied van tarotlezingen. Bij uitspraak van 12 mei 2010 heeft het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch geoordeeld dat deze activiteiten voor belanghebbende geen bron van inkomen vormen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak niet-ontvankelijk verklaard in verband met het niet betalen van griffierecht.
2.2. Belanghebbende is in 2007 gestart met het opzetten van een datingsite. Belanghebbende beschikt over verschillende domeinnamen zoals www. [E] .nl. en www. [F] .nl. De datingsite is medio 2008 online gegaan.
2.3. Belanghebbende heeft over het jaar 2007 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (verder: IB/PVV) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.708. Ze heeft daarbij een verlies van € 9.883 als resultaat uit [E] opgevoerd. Bij de aanslagregeling is dit verlies niet geaccepteerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 38.591.
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding de volgende feiten en omstandigheden vast:
2.4. Op 22 februari 2010 is een onderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 ( [nummer] B01) en 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 ( [nummer] B02). In het op 6 februari 2012 uitgebrachte rapport is onder bedrijfsactiviteiten het volgende vermeld:
‘Mevrouw [belanghebbende] is fulltime in loondienst bij [C] . Daarnaast is zij in 2005 onder de naam [D] ” gestart met activiteiten op het gebied van tarotlezingen. In november 2005 is de website on-line gegaan. In 2007 is mevrouw [belanghebbende] gestart met het opzetten van een datingsite. Hiervoor beschikt zij over verschillende domeinnamen waaronder www. [E] .nI en www. [F] .nl. De datingsite is medio 2008 on-line gegaan. De datingsite is onderverdeeld in diverse rubrieken. De leden worden na 21 dagen ingeschreven te zijn geweest automatisch doorgezet naar de betaalsite. Voor de inschrijving moet dan € 5 per maand betaald worden. Als geen betaling volgt wordt de inschrijving van actief gewijzigd in passief. Dit betekent dat de leden hun email wel kunnen blijven lezen, maar dat zij er niet meer op kunnen reageren. Er zijn nog geen betalingen ontvangen. Daarom is tot nu toe geen omzet gegenereerd met de datingsite. Mevrouw [belanghebbende] is zich aan het beraden hoe zij de leden ertoe kan bewegen om tot betaling over te gaan.
Tijdens het onderzoek was de belastingplichtige bezig met het ontwerpen van een website voor zelfhulp bij psychische klachten. Tijdens het onderzoek waren bij de onderneming geen werknemers in dienst.’
2.5. Na herhaaldelijk verzoek van de Inspecteur heeft belanghebbende kopieën van grootboekrekeningen van de boekhouding over het jaar 2007 aan hem overgelegd. Uit de winst- en verliesrekening blijkt een negatief resultaat van € 5.930. De omzet verkoop bedraagt € 667, met als omschrijving “Klanten [D] ”.
2.6. In haar aan de Inspecteur gerichte brief van 19 juli 2013 schrijft belanghebbende onder meer:
(…) Zoals u weet ben ik een dating site begonnen in 2008. Helaas is toen ook een wereldwijde crisis begonnen die nogal zijn sporen heeft nagelaten, zowel zakelijk als privé.
De potentiële klanten gingen tijdens deze crisis op zoek naar netwerken die al heel groot en bekend waren.
Het kost mij dan ook veel moeite om betalende klanten te vinden. Klanten die gratis mogen netwerken zijn minder moeilijk te vinden.
Ook is in de laatste paar jaren de manier om klanten te vinden en te zoeken dramatisch veranderd.
Al met al kost het meer tijd om een netwerk te hebben en te houden met een groot aantal betalende klanten.
Gelukkig heb ik het afgelopen jaar wat cursussen ontdekt die mij helpen met de nieuwe manieren om klanten te vinden. Ik ben hier dan ook volop mee bezig. Op dit moment start ik dan ook met een nieuwe manier die mij betalende klanten moeten opleveren. Deze nieuwe manier zou vanaf oktober resultaten moeten gaan geven.(…)
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Vormen de activiteiten met betrekking tot [E] voor belanghebbende een bron van inkomen?
II. Heeft de Inspecteur het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat sprake is van winst uit een onderneming en dat belanghebbende de door haar gemaakte kosten af mag trekken?
Belanghebbende is van mening dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Tijdens het onderzoek ter zitting zijn geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.709. De Inspecteur concludeert primair en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en meer subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.992.
4. Gronden
Vooraf
4.1. Bij brief van 20 februari 2015 is belanghebbende meegedeeld dat het Hof voornemens is haar hoger beroep op 23 juli 2015 te behandelen en dat zij, als zij op die dag verhinderd was, binnen twee weken schriftelijk kon vragen om een andere zittingsdatum. Zij heeft niet laten weten dat zij verhinderd was.
4.2. Bij aangetekend verzonden uitnodiging van 28 mei 2015 is belanghebbende meegedeeld dat het Hof het hoger beroep op 23 juli 2015 zal behandelen.
4.3. Naar aanleiding van de uitnodiging heeft belanghebbende langs elektronische weg verzocht om uitstel, omdat zij nog niet genoeg juridisch advies heeft gekregen, nog niet alles rond heeft en haar zaak niet goed kan voorbereiden. Dit 9 juli 2015 gedateerde verzoek heeft zij op 9 juli 2015 bij de Centrale Raad van Beroep ingediend. De griffier van de Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek ter verdere behandeling doorgestuurd naar de Rechtbank, waar het op 14 juli 2015 ter griffie is ingekomen. Vervolgens is het doorgestuurd naar het Hof waar het op 15 juli 2015 ter griffie is ingekomen.
4.4. Bij brief van 16 juli 2015 heeft de griffier van het Hof belanghebbende meegedeeld, dat geen uitstel wordt verleend.
4.5. Bij faxbericht van 21 juli 2015, op diezelfde dag bij de griffie van het Hof ingekomen, heeft belanghebbende meegedeeld dat zij “gewoon meer tijd nodig (heeft) om alles uit te zoeken en zo voor te bereiden dat ik een goede kans maak om de rechter te overtuigen van mijn gelijk” en nogmaals verzocht om uitstel.
4.6. De griffier van het Hof heeft belanghebbende op 22 juli 2015 telefonisch meegedeeld dat geen uitstel wordt verleend, omdat hetgeen zij heeft aangevoerd niet rechtvaardigt dat alsnog uitstel wordt verleend.
4.7. Op 23 juli 2015, voor aanvang van de zitting, is een faxbericht van belanghebbende ter griffie ingekomen. Dit stuk begint zij met de constatering dat zij helaas geen uitstel heeft gekregen en dat het voor haar dan ook geen zin heeft langs te komen aangezien haar stukken niet op orde zijn om te vervolgen met een nadere uiteenzetting van haar standpunt. Het Hof is van oordeel dat dit stuk geen reden vormde om de zitting alsnog uit te stellen, noch om het onderzoek ter zitting te heropenen op de grond dat het onvolledig zou zijn geweest.
Ten aanzien van het geschil
4.8. De Rechtbank heeft overwogen:
‘2.5. De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een bron van inkomen wanneer belanghebbende met de door haar ontplooide activiteiten deelneemt aan het economische verkeer, zij daarmee het oogmerk heeft voordeel te behalen en dat dit voordeel redelijkerwijs te verwachten is. De bewijslast rust daartoe op belanghebbende.
2.6. Tot de gedingstukken behoren de grootboekrekeningen van de boekhouding over het jaar 2007. Uit de winst- en verliesrekening blijkt een negatief resultaat van € 5.930. De omzet verkoop bedraagt € 667, met als omschrijving “Klanten [D] ”. Zoals in 2.1 is overwogen heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch met betrekking tot de activiteiten inzake “ [D] ” geoordeeld dat voor het jaar 2005 geen sprake is van een bron van inkomen. De rechtbank ziet met hetgeen belanghebbende in het geding heeft gebracht geen aanleiding voor een andersluidend oordeel voor het onderhavige jaar.
2.7. Ook met betrekking tot de activiteiten op het gebied van de datingsite is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze activiteiten in 2007 een bron van inkomen vormen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende in ieder geval tot halverwege 2013 geen inkomsten uit deze activiteiten heeft gegenereerd. Er zijn slechts kosten gemaakt. Niet gezegd kan dan worden dat redelijkerwijs was en is te verwachten dat belanghebbende met de activiteiten op het gebied van de datingsite voordeel kan behalen. De rechtbank merkt daarbij op dat belanghebbende dat zelf ook heeft erkend gelet op haar brief van 19 juli 2013, waarin zij onder meer schrijft dat het haar gelet op de economische crisis veel moeite kost om betalende klanten te vinden, dat het al met al steeds meer tijd kost om een netwerk te hebben en te houden met een groot aantal betalende klanten en dat zij het afgelopen jaar wat cursussen heeft ontdekt die haar helpen met nieuwe manieren om klanten te vinden.
2.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een bron van inkomen. De vraag of belanghebbende het door haar opgevoerde verlies volledig heeft onderbouwd, behoeft dat geen beantwoording meer. De aanslag is op het juiste bedrag vastgesteld.
2.9. Het beroep tegen de aanslag IB/PVV wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikking heffingsrente. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast.’
4.9. Het Hof onderschrijft de overwegingen van de Rechtbank en maakt deze tot de zijne. Het Hof overweegt dat het moment waarop getoetst moet worden of met activiteiten redelijkerwijs voordeel kan worden behaald, ligt op het moment dat de activiteiten aanvangen. De bewijslast rust op de belanghebbende. Weliswaar is een internet datingsite op zichzelf beschouwd een activiteit waarmee in het economisch verkeer voordeel kan worden behaald, maar dat is niet voldoende. Belanghebbende moet aannemelijk maken dat haar datingsite naar redelijke verwachting tot gewin zou kunnen leiden. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan in 2007 een redelijke voordeelverwachting aanwezig zou zijn te achten. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Dat zonder de economische crisis (wel) positieve resultaten uit de datingsite zouden zijn behaald is evenmin aannemelijk gemaakt.
4.10. Belanghebbende voert in hoger beroep voorts aan dat de Inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting van de Rechtbank heeft toegezegd dat de kosten die zij heeft opgevoerd in 2007 mee zou laten wegen in de aangifte van 2008 en dat hij deze kosten niet terug kan vorderen zonder dat hij naar 2008 heeft gekeken.
4.11. Het Hof begrijpt belanghebbende aldus dat zij zich op het standpunt stelt dat zij aan deze door haar gestelde maar door de Inspecteur betwiste toezegging het in rechte te beschermen vertrouwen mag ontlenen dat de door haar over 2007 opgevoerde kosten in aftrek worden toegelaten.
4.12. Dienaangaande overweegt het Hof dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze toezegging is gedaan. Reeds daarom kan belanghebbendes grief niet tot het door haar gewenste resultaat leiden.
Slotsom
4.13. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5 Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond, en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 8 oktober 2015 door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en A.C.J. Viersen, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier.
Bronvermelding: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, oktober 2015 ECLI:NL:GHSHE:2015:4041